Graaf Willem IV van Holland was een ridderlijk heer die niets liever deed dan reizen en vechten. Hij was voortdurend onderweg en zette alles op het spel om eer te verwerven in vreemde landen. Zijn nieuwste onderneming was een veldtocht naar het opstandige Friesland. Terwijl graaf Willem zijn voorbereidingen trof, poogden de Friezen met onderhandelingen een treffen te voorkomen.
Ze waren bereid Willem te huldigen en hem het huisgeld te betalen, evenals de inkomsten uit de bieraccijns, de tienden, de tollen en de visserijrechten. Ook wilden zij hem het recht verlenen om burchten te bouwen. Slechts het recht om zelf baljuwen, schouten en andere rechters te benoemen, behielden de Friezen voor zichzelf.
Dat laatste vond de graaf onacceptabel, en dus bleef Willem bij zijn besluit om de Friezen de oorlog te verklaren. Op 26 september 1345 stak de graaf vanuit Enkhuizen over naar Friesland, met in zijn kielzog een luisterrijk ridderleger. Zijn heer Jan van Henegouwen kwam allereerst met vele schepen in Stavoren aan land, aan de zuidzijde van het Sint-Odulphusklooster, alwaar hij vlak bij zee tenten opzette. Een deel van de Hollanders trok zonder aarzeling landinwaarts en ging tegen hun vijand zo manmoedig tekeer dat zij de Friezen achterwaarts dreven. Zulke stoutmoedige Hollanders trokken Stavoren in, terwijl andere stoutmoedigen gewapend het Sint-Odulphusklooster bestormden. De Hollanders ontmoetten amper weerstand en vochten zich spoedig het klooster in. Het was aldus met meer goddelijke dan met menselijke kracht dat de Friezen de Hollanders van het klooster wisten te verdrijven, waarbij de Friezen hen wredelijk vervolgden en zonder genade doodsloegen.
De graaf van Holland, zich onbewust van dit ongelukkige voorval, voer ondertussen met zijn schepen aan de noordzijde van het eerder genoemde klooster. Hij ging daar met vijfhonderd gewapende mannen aan land als een onvervaard prins. Aldaar stak hij enkele huizen in brand en ging moedig tegen de vijand tekeer, waarbij hij in een schermutseling met de vijand persoonlijk een Friese edelman doodstak.
Vervolgens trokken de Friezen met talrijke strijders tegen hem op, omsingelden de groep Hollanders en
sloegen de graaf en vele anderen dood. Nog veel meer Hollanders verdronken in plaats van dat zij verslagen werden, terwijl ze vergeefs naar hun schepen probeerden te ontkomen. Ge ziet op welke manier de goddelijke macht de menselijke dingen beïnvloedt. Zelden waren in één schermutseling zoveel hoge edelen gesneuveld. In deze veldslag werden naast de graaf ruim vijfhonderd strijders gedood; niet alleen de vorst zelf, maar ook de vermaardste edellieden, onder wie de heren van Antoing, Ligne, Haamstede en Asperen. De tiende dag erna stak Marten, de commandeur van de johannieters te Haarlem, over naar Friesland, waar hij onder de dode lieden de edele graaf Willem herkende, naast acht andere vermaarde heren. Onder zijn toezicht werden hun lijken naar het klooster Bloemkamp overgebracht, alwaar ze werden bijgezet.
Hertaling: Grytsje Klijnstra
Bronnen
Antheun Janse, Grenzen aan de macht. De Friese oorlog van de graven van
Holland omstreeks 1400 (Hollandse Historische Reeks 19), Den Haag 1993, 54-57.
H. Bruch en Johannes de Beke, Croniken van den Stichte van Utrecht ende van
Holland. Den Haag 1982, 189-192.